Bij de monniken
Tijdens mijn pelgrimstocht naar Assisi ruim 20 jaar geleden klopte ik zo nu en dan bij een klooster aan om te vragen voor een overnachting. Ik had geen tentje bij me en was veel meer dan nu afhankelijk van de welwillendheid van mensen voor een overnachtingsplek. Dat aankloppen was doorgaans geen succes. Ze deden niet open. Degene die er over ging was niet te vinden. Er werd mij verteld dat het klooster alleen onderdak gaf aan mensen met een spirituele intentie. Die ene keer dat ik wel in t klooster overnachtte bij La Verna was t fors slikken toen ik de rekening voor twee overnachtingen voor ogen kreeg. Leefgeld voor twee weken. En hadden die aardige Zweden niet verteld dat ze op uitnodiging van de monniken een nachtje hadden mogen slapen in t klooster. Aangekomen in Assisi ontmoette ik twee pelgrims uit Berlijn die juist heel veel in kloosters overnacht hadden. Van het ene klooster belden de monniken vooruit naar t andere klooster om te melden dat er twee pelgrims onderweg waren.
Mijn conclusie was dat het er bij mijn pelgrimeren gewoon niet bij hoort. Bij mijn Zwarte Madonna pelgrimage kreeg ik bijvoorbeeld ook ruzie met de portier van t klooster van Orval omdat ik niet de juiste route naar de kerk volgde. Ik was dan ook verrast toen ik bij t klooster van Scourmont bij aankomst werd herkend als pelgrim. ‘Vous etes pellerin’ zei een hartelijke en ietwat rondbuikige monnik terwijl ik mijn natte regenkleding uitdeed en mijn rugzak neerzette. Natuurlijk kon ik de de kerk even bezoeken en zometeen werden de vespers gezongen maar of ik ook onderdak wilde? ‘Ja zei ik, ik wist niet dat dat kon, maar graag ja’ Hij was zelf niet verantwoordelijk daarvoor maar zou even vragen. Waar de pelgrimage naar toe ging? ‘Ik ben nu op weg naar de Notre Dame van Liesse.’ antwoordde ik. Degene die er over ging was even niet te vinden dus ik ging alvast naar de kerk. Ik mocht via de kloostergang want het regende. In de kerk druppelden de mensen binnen, zowel leken als monniken. Vijftien monniken telde ik waaronder de vriendelijke van bij de ingang. Ze zongen mooi de mannen, vooral de rijzige monnik met Afrikaanse roots. Meezingen zat er voor mij niet in. Ik hield het bij staan en zitten op de juiste momenten. Ik laat mijn gedachten gaan over het monnikenleven. Niet de onthouding maar de gehoorzaamheid schijnt het moeilijkst te zijn. Voor mij lijkt allebei een ramp. En wat geeft t kloosterleven? Tussendoor dacht ik dat t er nu misschien toch een keer van zou komen; een nachtje slapen in t klooster. Zou je dan ook gesprekjes kunnen hebben met de monniken en ze kunnen bevragen hoe t voor ze is? De vespers zijn afgelopen. Ik loop terug naar de ingang, nu via de binnentuin. Bij de ingang komt de rondbuikige monnik mij vertellen dat ik niet kan overnachten. Half teleurgesteld en half opgelucht hoor ik het aan. Hij vertelt nog dat hij jarig is en al 40 jaar in het klooster leeft. ‘En wat is er trouwens zo bijzonder in Liesse?’ vraagt hij nog.
Al verder lopend is de teleurstelling al snel weg. Het klopt gewoon. Kloosters horen er niet bij, bij mij.
In het bos waar ik een slaapplek ga zoeken roepen de herten naar me. Het is hun bos. Ze hebben me al lang gezien voor ik hen gezien heb maar er is plek genoeg. Zoek maar n plekje uit lijken ze te zeggen. Dat doe ik. Een prachtige plek om te slapen.